een oase in een waanzinnig drukke stad

We waren gelukkig toch nog op tijd.

We worden allebei ouder, elke dag weer. Wie niet, zult u zeggen, of wees blij, en dan hebt u helemaal gelijk, maar we gaan het merken en dàt willen we niet. We houden er geen rekening mee. Of onvoldoende, en zo maakten we heel onverschrokken plannen voor een kort bezoek aan Parijs, om in het Théâtre des Champs-Élysées te gaan genieten van de cello-suites van Bach, misschien wel de meest favoriete compositie van een van onze favoriete componisten op welzeker ons favoriete instrument.

We overwogen om de reis naar Parijs lekker rustig met de trein te maken, we kunnen in onze woonplaats de trein nemen en vanaf Amsterdam met de Eurostar naar Gard-du-Nord reizen. We ontdekten echter dat dat een kostbaar plan is, met z’n tweeën, en dat we aansluitend ook nog met twee metrolijnen naar het 8e arrondissement moesten reizen en een stukje lopen naar het hotel. Dan ga je al gauw nadenken over wat je wilt meenemen. En dan heb ik nog niet gezegd dat we allebei een enorme hekel hebben aan ondergronds reizen. In dezelfde tijd, voor veel minder geld en met groter gemak en plezier zou de reis ook met de auto afgelegd kunnen worden. We kennen het traject Nederland-Parijs vrij goed, we hebben vele jaren heen en weer naar ons huis in de Allier gereisd, we zagen er niet tegenop. En daar kwam nog een voordeel bij: mijn vrouw opperde om onze oude fietsen mee te nemen, die hebben geen trapondersteuning of wat ook, maar het zijn fijne karretjes die we met een gerust hart ook wel ergens met een kettingslot durfden neer te zetten. Een dubbel aangenaam vooruitzicht, zeker gezien de weersverwachting: cello muziek en de dag er na fietsen langs de Seine. Op mijn oude RIH -Cové uit Venlo over de Parijse straten.

Dus stapten mijn vrouw en ik op vrijdag 4 april in de auto, voor een rit van zeshonderd kilometer, we rekenden dat die, op ons tempo, zo’n zeven uur zou duren, als we na de spits zouden vertrekken, zo rond negen uur, dan konden we rond vier uur in Parijs zijn. Voor dat daar de spits weer begint. En ruim op tijd voor de uitvoering die om acht uur zou beginnen. We hadden een betaalbaar hotel gevonden op beloopbare afstand van het theater. We zijn samen vaker in Parijs geweest, we zoeken dan het liefst ons verblijf en vertier in de wijk Le Marais maar dat was nu niet handig, we zochten nu in het 8e arrondissement, het Quartier des Champs-Élysées of de wijk Chaillot. Het lukte ook om een parkeergarage om de hoek van het hotel te boeken, te bereiken vanuit het noorden door een half tot driekwart rondje op het beruchte verkeersplein rond de Arc de Triomphe, we dachten dat we die spannende uitdaging wel aan konden, als afsluiting van de autorit.

We hadden niet op België gerekend, dat wil zeggen, op Antwerpen. Wat een verschrikkelijk lelijk obstakel is dat toch, aan alle kanten van de stad liggen de wegen op een hoop, rijden ontelbare vrachtwagens bumper aan bumper, overal wordt gewerkt, omgeleid, stilgestaan, doorgeduwd, nauwelijks ruimte gelaten, tegen elkaar aan gereden en vertraagd op onze zo goedgemutst begonnen reis. We verloren anderhalf uur voor we de kruipende omleiding via binnenwegen bij Kruibeke achter ons konden laten. Snel weg hier.

Het zette onze planning op scherp. Als we nu maar op tijd komen, nu we later zijn zal het in Parijs vast ook drukker zijn, we moeten ons ook nog omkleden voor het theater, straks moeten we gelijk door, zitten we daar in ons gemakkelijke maar voor uitgaan vast wel ongepaste reiskloffie. We hadden toch eerder moeten vertrekken. We hadden gisteren al moeten gaan. Nu hebben we geen tijd meer voor een glaasje vooraf. En al helemaal niet om nog wat te eten. We hebben nog een paar kleine gevulde koeken, ik neem er één extra uit voorzorg. Weg ruimte voor een rustige, ontspannen rit. Daar merk je dat je ouder wordt.

Een minuut of tien na vijven, in de spits dus, kwamen we aan bij Parijs, mijn vrouw loodste me heel adequaat en uitgaand verkeer zoveel mogelijk vermijdend naar de Boulevard Peripherique en vandaar naar de Arc-de-Triomphe, we hadden geluk met een luwte in de stroom, we gingen er bijna driekwart op rond, bleven stoïcijns voor het getoeter, vergisten ons even in de juiste weg om af te slaan, reden daardoor een stukje op de Champs-Ëlysées, sloegen twee keer rechts af, staken een avenue over en ineens was daar de straat van het hotel, we stopten voor de deur, livraison stond er op de weg, dat sloeg vast op ons. De uitdaging vooraf bleek uiteindelijk minder erg dan Antwerpen. Om half zes checkten we in. De vriendelijke receptionist zei ‘mais oui, pas de problème’ toen we hem vroegen of we de fietsen ergens in het hotel konden zetten. Zet maar neer in de lobby, dan kijk ik zo wel even. Een andere gast vroeg zijn aandacht. We brachten onze bagage naar de kamer, ik ging weer naar beneden en haalde onze twee (grote, Hollandse!) fietsen van de auto en zette ze binnen, naast de receptie, ik knikte naar de receptionist die nu ook nog aan de telefoon werd bezig gehouden, hij stak zijn duim op, dus ik ging naar buiten, haalde de fietsendrager van de trekhaak en legde hem in de achterbak, stapte in de auto en reed naar de garage, letterlijk twee hoeken om, op de avenue die we waren overgestoken, maar het was éénrichtingsverkeer dus ik moest een blokje om rijden. De garage ging open toen ik aan kwam rijden. Nummerherkenning. Het begon weer goed te lopen. En het was werkelijk fantastisch weer. Ik wandelde terug naar het hotel, de fietsen waren weg, prima, de receptionist was nu beleefd in gesprek met een klant wiens boeking niet was bevestigd. Ik ging naar de kamer, we kleden ons voor het theater en liepen de Parijse straten in. In mijn blokje om had ik een leuk terras gezien, het was een beetje in de richting van het theater, laten we daar heen gaan, stelde ik voor. Om kwart voor zeven zaten we op een typisch Parijs’ stoepterras, aan een klein taps pleintje achter het Palais Galliera, ook hier weer vriendelijk bediend met een glas witte wijn, stokbrood en een bord antipasti, boven het palais keek de Eiffeltoren naar ons, ik meende dat hij met een roestkleurige klinknagel knipoogde, jullie zijn er!

Bij ons was de rust nog niet neergedaald. De hectiek van de stad om ons heen was indrukwekkend, zeker toen we richting het theater wandelden, waar verkeer en voetgangers heen en weer en door elkaar stroomden over de avenues, de kades en de Pont de l’Alma.

De gang naar een theater begint eigenlijk al bij de kledingkeuze voor je weggaat, wij waren benieuwd naar de mores van de Franse theaterbezoeker, we zijn uit de tijd van onnavolgbare duiders van het Franse leven als Jan Brusse en Philip Freriks, correspondenten die ons op tv vertelden over nieuws en waardigheden uit Frankrijk en ik herinner me een item over bécébégé, bon chique bon genre, over de wijze waarop de Parijse citoyen zich kleedt, beslist eleganter dan de gemiddelde doe-maar-gewoon Nederlander, dus we waren om allerlei redenen gespannen toen we even over half acht aankwamen op de brede stoep, die werd verlicht vanuit de brede luifel van het theater. Er stonden verspreid wat mede-bezoekers te wachten, hun kleding was geruststellend verschillend, we vielen niet uit de toon, het meest formeel gekleed waren de beveiligers die in alle toegangen van het theater stonden en elke bezoeker voor het binnengaan vroegen om meegenomen tassen te openen, een herkenbare herinnering aan nare gebeurtenissen in deze stad. We mochten door naar binnen, het Art-Deco interieur verwelkomde ons, net als de -wéér- vriendelijke medewerkers van het theater die onze digitaal verstuurde kaartjes checkten, bienvenue, vos tickets s’il-vous-plait, blieb, bonne soiréé!

We waren gelukkig toch nog op tijd.

We liepen naar links, om de cirkelvormige buitenzijde van de grote concertzaal, achterin de gang gingen we de zaal in, een roodpluche en goudkleurige holte in dit monument van Art Deco en vroege betonbouw. We hadden perfecte zitplaatsen, bijna in het midden van de zaal, midden onder het sierlijke glas-in-staal plafond, met goed zicht op het podium, dat voor vandaag niet de volledige diepte had, de podiumwand was gesloten. Voor deze goudkleurige beweegbare wand, die waarschijnlijk opgetrokken of naar achteren geschoven kon worden, stond een eenzame pianokruk, op de gesloten orkestbak. De zaal liep zo goed als vol, her en der bleven maar enkele losse plaatsen in de zaal en op de balkons onbezet, een zacht geroezemoes van verwachting hield aan tot de zaallichten stipt om acht uur dimden, het kleine podium en de gouden wand werden nog verlicht, in de grijsmarmeren zijwand ging een kleine deur open en Edgar Moreau, een jonge musicus met zwart, halflang, wat op zijn hoofd krullend haar, gekleed in een gemakkelijk zittende zwarte broek en zwart shirt met lange mouwen, betrad met cello in de hand het podium, onder luid applaus, hij boog even en ging zitten op de pianokruk, de podiumlichten doofden, hij werd door twee lampen van boven en twee van elke zijde perfect aangelicht, zwart tegen een gouden achtergrond, zijn lichtgekleurde gezicht, hals en handen, de prachtige cello, uitgelicht als de stralende hoofdrolspelers van de avond, hij hief zijn strijkstok en het werd muisstil. Heel Parijs was stil, alle hectiek verdween, alleen dat was al adembenemend.

We deelden, alle bezoekers en één cellist, een oase van stilte. De strijkstok in de rechterhand bewoog, beroerde de snaren, de vingers van de linkerhand dansten op de hals, ze vulden de stilte met de warme, veelkleurige en lichamelijke klanken van die ene cello, de noten van Bach verspreiden zich, ze bereikten alle oren, ze genoten van het gemak waarmee ze door de zaal konden bewegen, onder de noten resoneerde de adem van de cellist in zijn omarmde instrument, wij ademden mee, inspanning, verwachting, ontspanning, we zogen de muziek in ons lijf, we voelden en proefden de klanken, kort, telbaar, dicht op elkaar, langer, aanhoudend, samenvloeiend, zacht, harder, meeslepend, indringend, viriel voortgeduwd, traag troostend, zoet strelend, bitter wenend, we gingen er helemaal in op.

Het werd een mooie avond, met een prachtige integrale uitvoering van de cello-suites, prettig onderbroken door een entre-acte met een glas Pouilly-Fumé, buiten, op het marmeren bordes in de haast zomerse april-avond aan de Avenue Montaigne. Na afloop voegden we ons weer in de stad, we dronken een glas rode wijn op een ander stoepterras, verbaasden ons nog over de nog naar de nacht voortgaande drukte en liepen terug naar het hotel. Morgen gaan we fietsen.

Ik heb al eerder gefietst in Parijs en weet dat de stad er inmiddels prima op is ingericht, als er geen fietspad of strook is, dan deel je veelal een rijbaan met de bussen en taxi’s, of de weg is ingericht voor alle verkeer en moet je gewoon goed op elkaar letten, partageons la rue, het meeste verkeer is wel gewend aan fietsers. Wandelende toeristen niet.

De fietsen waren door de vriendelijke receptionist in de kelder gezet, ze pasten niet in de lift, ze werden met de jeugdige kracht van de zondagse receptionist een smalle trap op getild en in de hal voor ons neergezet. Merveilleux! We stapten om half elf op de fiets, de gemakkelijk meehellende, nog rustige straten af, richting Trocadero, en daar begon de waanzin, die aanhield tot het einde van de dag, we fietsten over de brug naar de Eiffeltoren, voortgetoeterd door dubbeldeks toeristenbussen, we zagen de toren stralen in de zon, het plein eronder krioelde van de mensen, we namen de Rive Gauche, onderlangs, waar het leek of we in een hardloopevent waren beland, weer terug omhoog, op de Quais, langs Les Invalides, de Assemblée, langs Musée d’Orsay, overal toeristen, op de trottoirs, op de bruggen, op de zebra’s, op de terrassen, we maakten een lusje door wat rustiger straten naar le Jardin du Luxembourg, dat meer deed denken aan de Efteling, er was gelukkig net één bankje in de schaduw onbezet.

We stapten weer op, gingen terug naar de Seine, tevergeefs loerend naar een rustig terras met vrije stoelen, we namen de Pont Neuf, reden een rondje op Ile de la Cité om de Notre Dame alleen maar van afstand, over de hoofden te bekijken, weer de Pont Neuf, naar de andere kant, naar Le Marais, dat beviel ons altijd goed, we sloegen rechtsaf op de Rue Rivoli, reden door tot Place des Vosges, geen bezoek aan Parijs zonder voet op dat plein, we stapten af, het was lunchtijd maar wat nou als je daar niet aan doet, we veroverden een plekje, twee glazen wit en twee Perrier bij een café onder de arcades, waar luidruchtig lunchende Spanjaarden (hagel-witte sneeuw) de bogen lieten galmen, in het park middenop het plein was geen meter gras meer vrij, in de straten om het plein stonden mensen in de rij voor de door tripadvisors gerankte restaurants, misschien om er te eten als ze genoeg geduld en geluk hadden, maar veel vaker voor een foto die de vakantie insta-waardig maakt, wij namen maar weer de fiets, voorzichtig door de smalle straten en om de vele mensen slingerend, bij Centre Pompidou hadden we de drukte wel gezien, we keerden terug naar de Seine, probeerden nog even op het charmante Place Dauphine een koffie te bestellen, we waren gewoon gaan zitten, schoven wat gebruikt servies opzij, we doorbraken kennelijk de orde en de rij, want we werden wel bekeken maar niemand kwam om te bedienen, ooievaar zeggen wij dan, we gaan, deze keer onderlangs de Rive Droit, de voie Georges Pompidou, die overgaat in een lange tunnel onder de Mona Lisa door en weer boven komt bij de Tuileries, we gingen onder Place de la Concorde door, we namen een stukje Champs-Élysées, dat kan er ook nog wel bij, we streken neer op de stoep bij Villa Sophia, deux cafés et deux coupes de glace s’il vous plait, we hadden onze grens bereikt, deze stad is geweldig mooi maar waanzinnig druk.

’s Avonds dineerden we heerlijk in de rustige wijk rondom ons hotel, Pleine Terre, bij een ontspannen chef uit Martinique, en we realiseerden ons hoe bijzonder en wonderschoon die oase van stilte in het Theatre des Champs-Ëlysées was geweest. Zondagochtend reden we, vrijwel zonder ander verkeer, in alle rust rond de Arc-de-Triomphe en over de Avenue Foch de stad uit. Op de snelweg A1 naar het noorden overdacht ik dat we verdrinken in ons eigen vermaak, ik schaam me diep, want ik draag er zelf aan bij, zelfs wanneer ik, desperado del silencio, naarstig naar de stilte zoek. Deze zondag besefte ik me: ook ik ben de slang die in zijn eigen staart bijt, homo ludens  is zijn eigen duivel.